Een man een man is ervan bezield.



de Volkskrant 1/12/2000 - door Monica Soeting

Op bladzij 51 van Een man een man, de nieuwste roman van Wanda Reisel, wacht de lezer een verrassing. Dat wil zeggen, op die bladzij wacht degene die Baby Storm, haar vorige boek, gelezen heeft, een verrassing. Want daar maakt, heel terloops en schijnbaar heel toevallig, baby Storm himself zijn opwachting. Zijn moeder heeft hem inmiddels verlaten, en hij wordt opgevoed door zijn stiefvader en diens nieuwe vriendin. Storm heeft zich ontwikkeld tot een prachtige, maar lastige kleuter, die heel goed aanvoelt dat zijn nieuwe ouders niet zijn echte zijn, en daarom woedt er 'bij hen thuis af en toe een kleine oorlog met deze vierjarige Napoleon'.

Het zijn de kleine genoegens van het lezen, dergelijke surprises. In Baby Storm waren ze trouwens ook te vinden. Aan het eind van dat boek verzucht het hoofdpersonage na een lange en chaotische zoektocht naar de fundamenten van haar bestaan: 'We zijn alleen iets in samenhang met onszelf.' Het klinkt als een cynisch antwoord op de uitspraak waarop twee jaar daarvoor Willem Jan Otten zijn roman Ons mankeert niets baseerde: 'We bestaan voorzover we met elkaar samenhangen.'

Het kan toeval zijn, natuurlijk, en voor de waarde van een roman zijn zulke 'aha'-ervaringen uiteraard irrele­vant. Toch kunnen ze het lezen intensiveren, omdat ze je voor heel even het gevoel geven dat je contact hebt met de schrijver. En soms bieden ze je een kleine aanwijzing over de teneur van een boek. Zoals in dit geval. 'Mijn chao­tische gedachten, mijn obsessies, mijn pijn en al mijn vergeefse plannen', zegt de hoofdpersoon uit Baby Storm, 'die moest ik eerst maar eens in overeenstemming met mijzelf zien te brengen. De anderen kregen maar een deel van me te zien, dat was makkelijk.'

Voor in het boek staat een citaat van Saul Bellow, dat zich als een samenvatting van die gedachte laat lezen: 'De ziel van een ander is een donker bos.' De problemen die dat met zich meebrengt - het eeuwige verlangen om met ande­ren 'samen te hangen' en het besef dat zoiets nooit volledig mogelijk is en dat we het misschien wel nooit echt willen - dat nu is wat Reisel met haar nieuwe, spannende, geestige en tegelijkertijd ontroerende roman aan de orde stelt. Het verhaal opent met een scène op het Museumplein in Amsterdam.

Daar staat, 's morgens vroeg om den voor tien, Eden Pendraat, de held van het verhaal. Eden is volkomen in de war. 'Het ochtendverkeer denderde langs, hij leek het niet te horen. Ik ben via een onderaardse tunnel uit een putdeksel omhoog gekropen en toen hier per ongeluk uitgekomen, dacht hij.'

In werkelijkheid is hij uit het Hilton hotel komen lopen. Daar heeft hij Duco Hellenberg, zijn oudste vriend, achtergelaten. Duco Hellenberg is dood. Iemand heeft hem met een mes vermoord.

In zijn verwarring weet Eden maar een ding te bedenken. Hij wil Babet bereiken, een oude schoolvriendin op wie hij in zijn tienerjaren hevig verliefd was, maar die hij bijna vijftien jaar niet meer gezien heeft. Haar wil hij vertellen wat er gebeurd is, niet alleen in het Hilton hotel, maar in alle jaren die er aan de moord op Duco vooraf zijn gegaan.

Dan volgt een hectische tocht door Amsterdam. Als Eden vanaf het Mu­seumplein de stad in loopt, verplaatst hij zich razendsnel van het ene herkenningspunt naar het andere - van de Leidsestraat naar de Herengracht, door naar het Spui en verder naar de Dam.

Bij al die punten staat Eden even stil en verschijnen er beelden uit zijn leven: de geboorte van zijn zoon Ilja, feestjes met Duco, die lange tijd met zijn vader en een Duitse huishoudster in een grote villa in Buitenveldert woonde, en herinneringen aan zijn middelbare-schooltijd. Tussendoor ontmoet hij een echtpaar uit Taiwan, gaat hij op consultatie bij een Afrikaanse waarzegger en belt hij Babet.

Babet - de stiefmoeder van baby Storm -- is blij verrast Eden te horen. Ze maken een afspraak voor diezelfde middag. Zodra ze elkaar zien, komt Eden enigszins lot rust, en dan ook veranderen de losse scènes in een verhaal. Of beter; in verschillende verhalen. Want hoewel een man een man in de eerste plaats het verhaal van Eden is, laat Reisel ook de andere personages hun geschiedenissen vertellen. En omdat ze voor iedereen een eigen stem vindt, en een eigen sfeer, en desondanks een eenheid weet te bewaren, is een fenomenale roman ontstaan, waarin bijna alles wat menselijk is, een plaats heeft. g< regen. Op de voorgrond staan echter telkens terugkerende vragen: wanneer ben ik mezelf? Ben ik dal dankzij a deren? 0f' ben ik dat alleen als ik helemaal op mezelf aangewezen ben?

Voor Eden zijn die vragen het meest relevant. Als scholier heeft hij zich volkomen aangepast aan de grillen en luimen van Duco. Als hij Duco met Babet betrapt, zegt hij de vriendschap met zijn vriend op, maar na een paar jaar wordt ze hernieuwd. Vanaf dat moment is Duco niet meer weg te denken uit het leven van Eden, zijn vrouw Anneke en hun zoon. Hij laat ze meedoen aan allerhande zaken die gaandeweg steeds duisterder worden.

De vrienden leiden het leven van jet-setters: een snel bestaan met duur eten, luur kleden en duur vermaak. Eden breekt zijn studio geschiedenis af en wordt om belastingtechnische redenen vertegenwoordiger in handgemaakte schoenen. Dat laatste maakt het mogelijk af en toe aan het snelle leven en de vriendschap met Duco te ontsnappen. Want hoe echt die vriendschap met Duco is, dat is iets wat Eden zich steeds vaker af gaat vragen. En dan: hoe echt kan vriendschap uberhaupt zijn, en hoe ver kan ze gaan?

Ook die vragen dringen zich voortdurend op. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer Duco Babet over de dood van Duco's vader vertelt: hoe Duco zelf geen overlijdensbericht wilde plaatsen, en hoc er in de weken daarna allerlei rouwadvertenties van onbekende dames verschenen, die allemaal om 'hun' Riesj Hollenberg treurden.

Dat leidt tot een diepzinnig en tegelijk hilarisch gesprek, waarin ze tot de slotsom kwamen dat het belangrijkste in iemands leven zich altijd in het diepste geheim afspeelt, aan die keerzijde die niemand ooit in zijn geheel te zien krijgt, waardoor je je moet afvragen wat het leven zoals het zich van buiten voordeed helemaal voorstelt. En dat met die verloren naaktheid in het paradijs niet zozeer de onschuld teloor was gegaan als wel dat de mens zijn ware gezicht had moeten inwisselen voor een mas­ker, voor altijd onkenbaar zijn, dat was de ware straf voor de zondeval.'

Mooier nog komen die vragen aan de orde tijdens de momenten waarop Eden op zichzelf is aangewezen, zoals wanneer hij in de Londense Tate Gallery naar een schilderij van Turner staat te kijken en merkt dat hij letterlijk tot stilstand gekomen is. Op die plaatsen maken de flashbacks en de felle momentopnamen plaats voor een 'gat in de tijd', zoals Eden het uitdrukt.

Turners schilderij dwingt niet alleen Eden, maar ook de lezer pas op de plaats te maken: 'Boven een donkergroene zee: een kolkende okeren lucht waarvan je niet kon uitmaken of hij onheilszwanger was of juist de belofte van rust in zich droeg. In het oog van het schilderij een door gelige wolken gemaskerde zon die zijn magistrale en duistere werken ook van achter dat wolkengordijn zou verrichten.'

Maar niet het schilderij krijgt betekenis dankzij de blik van Eden. Het is het schilderij dat Eden tot inzicht dwingt. Want dergelijke gedachten had Eden toen niet, hij staarde naar dat schilderij en het was of het hem bekeek, en de bezoekers om hem heen en de zaal bestonden niet'.

Dat laatste klinkt als een compliment aan Jeanette Winterson. Volgens haar is dat de kracht van ieder goed schilderij. Het werpt je terug op jezelf. Goede boeken hebben die eigenschap ook. Een man een man is ervan bezield.

Website by JetNet - © Wanda Reisel 2012