Waarom vermoordt een man zijn eigen vriend ?

 
Trouw 16/12/2000 -  door T. van Deel

Al in een heel vroeg stadium laat de nieuwe roman van Wanda Reisel, 'Een man een man', er geen twijfel over bestaan dat de hoofdfiguur Eden Pendraat zojuist zijn jeugdvriend Duco Hellenberg vermoord heeft. Hij overweegt weliswaar nog of het niet een boze droom is, waaruit hij ontwaakt, maar weet tegelijkertijd dat dit niet zo is. Over het feit van de moord hoeft de lezer dus niet in onzekerheid te verkeren, de vraag is alleen hoe het zover heeft kunnen komen. De opzet van de ro­man is het om de lange voorgeschiedenis van deze daad te ontvouwen.

Eden is een weinig uitgesproken man, die veraf staat van de wereld en de andere mensen. Het enige moment waarop hij zich nodig voelde, was toen een meisje hem vroeg haar zwanger te maken. De enige om wie hij zegt te geven, is zijn zoon. Pas na de moord, als hij op een terrasje zit en rondkijkt, heeft hij het gevoel 'dat hij nog nooit eerder had gehad': 'Dat hij op zijn piek was, ja zelfs dat hij tot de wereld behoorde'.

Het is vermoedelijk wat overdreven, want op bepaalde momenten in de ro­man is Eden er wel degelijk bij, zelfs beweert hij wel eens dat hij gelukkig is. Maar in het algemeen is het waar:

,,Eden wist dat er in hem een groot verlangen naar stilte en eenzaamheid school, maar dat als hij daaraan toe zou geven hij zich onthechten zou van de wereld om zich heen, niet meer in staat om erin terug te keren, een klooster

ter of een verafgelegen eiland zou dan de enige mogelijkheid zijn, maar hij vreesde de eenzaamheid ook omdat hij er de kracht misschien niet voor had, nee, hij moest van de wereld zijn, wist hij."

Duco is in alles Edens tegenpool. Vanaf het moment dat ze elkaar op het Spinozalyceum leren kennen, heeft hij de leiding. Hij is een man van de we­reld, een charmeur, een oplichter, hij drinkt en snuift, en rijdt in snelle au­to's. En hij maakt gebruik van Eden, die hij telkens weer voor zijn karretje weet te spannen. Duco is het type van de doortrapte schelm en dat maakt hem tot een heel wat lezenswaardiger personage dan Eden is. Hij is de motor van de avonturen die het tweetal beleeft, hoe dubieus zijn motieven ook zijn.

Deze twee-eenheid komt vanzelfsprekend een aantal keren zwaar onder druk te staan en wordt ook een paar keer ogenschijnlijk ontbonden. Op het eindexamenfeestje moet Eden ontdekken dat Duco het, tegen zijn belofte in, toch weer aanlegt met Edens stille liefde. In een van de laatste romanscenes ziet Eden toevallig bij een benzinestation dat Duco het doet met zijn vrouw, in zijn Cadillac, tijdens een wasbeurt. Maar dan heeft zijn vriend, naar Edens eigen woorden, hem al 'alles, mijn zoon, mijn vrouw, mijn ouders' afgenomen en is Duco de plaatsvervanger van Eden geworden. Zijn dood is dan nog de enige mogelijk­heid om Eden in leven te houden.

Zo loopt de roman ook af, met het vooruitzicht van een tweede leven voor Eden. Intussen is de vraag hoe hij zijn daad heeft kunnen plegen, wel beantwoord .

Ruimschoots zelfs, want Reisel beperkt zich niet tot het verhaal van deze noodlottige vriendschap, zij vlecht er andere meer of minder aansluitende geschiedenissen doorheen -die van Duco's vader bij voorbeeld -waaruit evenzeer het motto van de roman verklaard kan worden: ,,De ziel van een ander is een donker bos"(Saul Bellow). Ook Edens jeugdliefde, die hij vijftien jaar niet gezien heeft, maar vlak na de moord opbelt en aan wie hij zijn daad opbiecht, kan haar verhaal kwijt. Er blijkt uit dat de dingen in het verleden vaak wel heel anders lagen dan Eden gedacht heeft.

Op haar atelier brengt Eden de nacht door en tijdens zijn slaap genereert de roman de voorgeschiedenis van de moord, alsof die uit zijn onrustige dromen ontstaat. Hij vindt de volgende morgen een briefje waarin ze schrijft:

,,Vannacht heb je veel in je slaap gepraat en tegen schimmen gevochten". De structuur van de roman suggereert dat het grote middendeel waarin het verleden wordt opgehaald, omraamd wordt door het gaan slapen en weer wakker worden in het atelier.

De roman is met vaart geschreven, zij het dat er stilistisch nogal wat ongerechtigheden voorkomen. Dat kan variëren van lelijke, droedelachtige zinnen, met veel 'dat', 'want', 'omdat' en 'maar' (in een zin welteverstaan), tot regelrechte fouten: ,,Nee, dat waren geen toelaatbare gedachtes maar waanzin." ,,Hij is de last, jij de viool." „(...) want niet zijzelf waren het onderwerp van hun verhouding maar Ilja." Talloze malen ontsporen zinnen op deze of andere wijze. Hinderlijk is ook dat zonder duidelijke reden de ene keer over 'Duco' gesproken wordt en de andere keer over 'Duuk'; er zit geen enkel systeem in deze afwisselingen.

De onmiskenbare kracht van 'Een man een man' ligt in het vitale vertellen en de haastige, ongeciseleerde stijl lijkt dat alleen maar te benadrukken. Herhaaldelijk zet Reisel het verhaal in een hogere versnelling en rijzen er zinnen van een halve bladzij haar pan uit - om mezelf ook maar eens een ratjetoe te veroorloven. Er valt veel te lachen in deze schelmenroman, waar­in veel gebeurt en wordt ondernomen, zoveel dat het verbaast dat er maar vijftien jaren mee gemoeid zijn. Een overvol,  onevenwichtig,  stuwend boek.

Website by JetNet - © Wanda Reisel 2012