- "Spectaculaire morele thriller" - Dirk-Jan Arensman - VPROgids - 23 /1/'19
- **** "Road Novel met bijbelse proporties"- "Spannend en Onontkoombaar" - Maria Vlaar - De Standaard - 8/2/'19
- "Sterke, verrassende roman" - ZIN magazine - februari 2019
- "Mythisch beeld van een mannenwereld" - Kees 't Hart - Groene Amsterdammer - 30/1/'19 (2)
- "Verhaal over misdaad en terreur, menselijkheid en tederheid" - Rob Schouten - Trouw 27/1/'19
- ADAM brengt je in een roes! - Jeroen Vullings - VN - 20/1/'19
Liefde als sidderende spiraal
Het Parool, 18-11-2004 - door Arie Storm
'En toen ging ik dood.' Dat is een zin die je in een roman niet snel tegen zult komen. Een dode kan immers niet in de ik-vorm terugblikken op de avonturen die hij of zij heeft beleefd tijdens zijn of haar leven. Dat is een ijzeren vertelwet.
Wanda Reisel lapt deze regel, in haar nieuwste roman, met verve aan haar laars. Het boek heet Witte liefde en het verhaal wordt voornamelijk verteld door Rosa ('Ro') Muller, weduwe van Rudi Weller, architect. 'Ik geloof dat ik echt dood ben,' constateert ze op de eerste bladzijde, om even later voort te zetten met het montere: 'Wat een toestand in Marokko.'
Ro ligt opgebaard, de begrafenis kan elk moment aanvangen, en dat is een mooi moment om eens wat te gaan terugblikken: 'Maar nu, nu ik toch dood ben, kan ik er wel weer eens aan terug gaan denken, hoe die liefde ontstond, naderbij kwam en bezit van me nam. Ik heb het nooit meer zo ervaren, de kracht van zo'n grote liefde voor een ander.'
Die combinatie van opgewektheid, magie, nuchterheid en treurnis vormt een van de grote charmes van het proza van Wanda Reisel. En dan komt er ook nog eens, niettegenstaande de toestand van de vertelster, een enorm levendige, kleurrijke en toch onopgesmukte stijl bij. Laat ik het maar gewoon even onomwonden zeggen: ik heb genoten van Witte liefde.
De liefde waar het om gaat is er trouwens niet eentje tussen Ro en Rudi. Ro blikt terug op de periode, vanuit haar kist gezien zo'n veertig jaar geleden, dat ze, samen met man en dochter, op Curaçao verbleef - ergens in de jaren vijftig van de twintigste eeuw. Daar komt ze de journalist Bob Krone (in zijn vrije tijd een dichter) tegen, en het is meteen raak (let bij het volgende citaat overigens ook op de laatste zin): 'Als ik hem een hand geef, gaat er een kleine trilling door me heen, zo eentje als ik als klein kind na een heftige huilbui had, een niet te onderdrukken sidderende spiraal die van mijn keel tot in mijn buik reikt en daar natrilt. We herkennen elkaar meteen. Bob Krone houdt mijn hand vast en ik kan de zachtheid van zijn hand nu nog oproepen. Onze trouwringen raken elkaar even.'
Deze wederzijdse passie heeft iets onvermijdelijks. Er is geen sprake van vlinders in de buik, maar van iets veel heftigers. Dat beeld van die sidderende spiraal komt verscheidene keren in de roman terug, de liefde tussen Ro en Bob is eerder te vergelijken met een slang die zich in hen heeft genesteld.
Dit gaat Rudi niet leuk vinden.
Op bladzijde 208, als alles inmiddels is uitgekomen, heet het: 'Bob is hier in huis taboe geworden, ik moet zorgen dat zijn naam niet valt.'
Witte liefde gaat over overspel, over echte liefde, over trouw en over de onmogelijkheid van het huwelijk. Tenminste, Ro ervaart dat laatste zo: 'Welke godheid heeft de mensen de opgave gegeven om binnen het huwelijk het vuur twintig, dertig jaar of meer met de hoogste eisen gaande te houden, dat is iets van mythische proporties, geboren als wensgedachte en toen bij vergissing tot wet gemaakt.'
Na de hele affaire met Bob keren Rudi, Ro en hun dochter terug naar Nederland. 'De levens van Rudi en mij schoven van toen af aan langs elkaar heen, licht als vitrage.' En: 'Hij was ver weg als hij sliep.' Wat er wél over is van de echtverbintenis is genegenheid. Niet veel misschien, maar het is iets.
Het grijze Nederland contrasteert scherp met het zonnige Curaçao. Want dat is nog een andere kwaliteit van deze roman: de prachtige wijze waarop Wanda Reisel sfeer weet op te roepen en decors weet te gebruiken. Witte liefde is bijzonder zintuiglijk geschreven. Het leven van Nederlanders op Curaçao in de jaren vijftig wordt en passant scherp in beeld gebracht.
En al deze kwaliteiten samen zijn genoeg. Reisel laat Ro het verhaal betrekkelijk rustig vertellen, af en toe last ze stukken in waarin Bob aan het woord komt. Dat zorgt voor wat variatie, zoals Reisel ook precies genoeg gebeurtenissen inlast om het verhaal aantrekkelijk te houden, zonder dat het een melodramatisch spektakelstuk wordt. Naarmate het verhaal vordert, wordt het wel steeds intenser.
Melancholie, dat is het woord waarnaar ik zoek en waarvan de roman doordrenkt is. Maar dan wel een melancholie van het opbeurende soort.
'Witte liefde kan niet anders dan een keer vuil worden,' merkt Ro op.
En dan wordt ze tijdens haar uitvaart alsnog met een aangename verrassing geconfronteerd. Onder de vrolijke klanken van een steelband verdwijnt ze definitief haar graf in.
Een heel bijzonder boek.